64
die aanwijzing verschoonen. Voorts achtte de Raad de toevoeging nopdig
van „eleyne officieren" sergeanten die bij de soldaten aan boord
zouden blijven. Dientengevolge verkreeg men onderstaande sterkte (1):
voor de admiraliteiten van
Amsterdam 599 soldaten en 30 sergeanten 629 man
Rotterdam243 „12 255
Zeeland215 9 =224
Noorderkwartier203 10 213
Friesland56 „3 59
te samen 1316 64 1380 man.
De uitrusting der schepen vorderde uiterst langzaam, zelfs moest een
deputatie de Staten van Zeeland tot medewerking aan de expeditie over
reden. Toen op 31 Mei de luitenant-admiraal Jacob van Wassenaer
als „opperhooft" van de vloot, afscheid nam van Hunne Hoog Mogenden,
waren de meeste schepen nog niet ten volle uitgerust en moesten de
ontbrekende matrozen in Denemarken worden aangemonsterd. Adolf
Sleevooght maakte de reis mede als verzorger der „brandstichtende"
donderbussen (2).
Dantzig was haar landsheer, koning Johan Casimir van Polen, getrouw
gebleven; uit vrees voor Zweden drong de stad in Maart 1656 bij de
Republiek aan op ondersteuning met troepen en met geld. De Republiek
beloofde een vloot te zenden om te samen met Denemarken den Zweden
te beletten de haven van Dantzig en de monding van den Weichsel af
te sluiten. Doch van Deensche zijde viel geen hulp te verwachten,
aangezien de Republiek hare bij tractaat van 18 Februari 1653 aan
vaarde geldelijke verplichtingen slecht was nagekomen. Alvorens „crach-
telick" hulp te verleenen, bedongen Hunne Hoog Mogenden bij de
tractaten van 10 en 13 Juli dat Dantzig en Polen de Republiek be
treffende haven- en tolgelden op den voet van de meest begunstigde
natie zouden behandelen (3).
Middelerwijl was de Staatsolie vloot in de Deensche wateren aange
komen en de vlootvoogd door koning Frederik III met de ridderorde
van den olifant begiftigd. Wassenaar Obdam verscheen op 29 Juli
met 42 schepen ter reede van Dantzig. Korten tijd overwoog men om
naar den wensch van Holland nog 1500 man versterking onder Pieter
van Wassenaer Sterrenburg te zenden, welke dan met de zich reeds
te Dantzig bevindende soldaten zouden worden gesteld onder bevel van
Pieter de Perceval, die zich reeds te Dantzig bevond om Holland op
(1) Res. S. G. 19 Januari, 16, 18, 19 Maart, 15, 21 April, Ros. R. v. St. 28. 29 Maart,
19, 25 April, Res. H. 23, 24 Maart 1656.
(2) Res. S. G. 3, 9, 21, 25 Maart, 31 Mei, 14 Juni, 8 September, Seer. Res. S. G. 1, 27
April, 4 Juni, Res. H. 21 Maart, Res. R.. v. St. 27 Mei 1656.
(3) Seer. Res. S. CL 3, 16 Maart, 7 Juli, Res. S. G. 6, 15 Juni, 31 Juli, G. P. B. IV 289
en 290 d(l. 10 en 13 Juli 1056.