73 wijzing op gronddat geen provincie bevoegd was om verandering te brengen in de door een bondgenoot goedgekeurde patenten betreffende de marschregeling: zijnde in strijd met de resolutie der Groote Ver- gadeiing van 16 Juni 1651 „een seer quaet exempel en van een ge- „vaeilick gevolch voor toecomende". Toen de aangewezen compagnieën te Giol aankwamen, deels nog onderweg waren, kregen zij patent om weder huiswaarts te keeren (1). De Rijngraaf trof de troepen te Grol in een bedroevenden staat aan zoodat 't gelukkig mocht heeten, dat zij niet handelende behoefden op te treden (2). Deeds in het voorjaar van 1657 was 't aan den Raad van State ge bleken, dat vele compagnieën „met het gheweer niet wel wisten om te „ghaenooc.k met vele ongedresseerde ende jonge peerdendie in occasie „groote confusie soude veroorsaecken". Daarom gaf de Raad herhaal delijk bevelen om geregeld te laten exerceeren, de bandeliers gevuld met „cruyt op de panne" voor de schietoefeningen met los kruit (3). Het onbetaald laten van compagnieën en de eigenmachtige resolutiön der nouvereine provinciën verergerden den bestaanden kwalijken toe stand. De Staten van Holland bepaalden, dat vacante luitenants- en vaandrigs-plaatsen bij de infanterie slechts in bijzondere gevallen mochten worden aangevuld; bij de cavalerie niet, zoolang nog twee offi cieren bij de compagnie aanwezig waren. Een compagnie wras onbekwaam om van 's-Hertogenbosch naar Grol op marsch te gaanomdat de soldaten wegens langdurig gemis van soldij al hun hebben en houden hadden verpand (4). De door den Raad van State uitgegeven patenten voor marcheerende troepen moesten door alle provinciën, waarlangs de bewe- ging plaats had, zijn goedgekeurd: bij het minste verzuim daaromtrent voelde het betrokken gewest zich op zijn souvereine teenen getrapt, 't Gebeurde dat een compagnie op marsch van Oostburg naar Ravestein zonder consent van Holland te Dordrecht aankwam. Hoewel de Staten- Generaal beloofden den kapitein, die op den bodem der Generaliteit had moeten blijven, daarover te zullen onderhouden, deed zich hetzelfde geval nogmaals voor bij de afgeloste compagnie op marsch van Rave stein naar Oostburg (5). Naar aanleiding der ondervinding van den Rijngraaf te Grol diende de Raad van State bij Hunne Hoog Mogenden eenige opmerkingen en (1) Res. S. G. 29, 30 October, 1 November, Res. R. v. St. 28, 30 October, 1, 510 No vember 1657. (2) Res. R. v. St. 2123 November 1657. (3) Res. R. v. St. 17 Maart, 13 Augustus, Res. S. G. 20 Maart, 15 September 1657. (4) Res. S. G. 15 October, Res. R. v. St. 23 Augustus, 5 September, 15 October, 5 De cember Res. A. 15 Mei28 September 1657, (5) Reg. S. G. 4, 17 April 1657.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 93