li voorstellen in „tot herstellinge van 's Lands Militie in luyster ende dis cipline" (1). - Deze behelsden cl Eenige compagnieën ter repartitie van Gelderland en van Utrecht hadden patenten om zich door de provincie Overijssel naar Grol te begeven de Staten van laatstgenoemd gewest weigerden echter hun provinciaal patent af te geven. Zoo iets moest niet kunnen gebeurenhet stelde toch de commandanten voor de keuze, verbreking van hun eed of onge hoorzaamheid aan de bevelen van den Rijn graaf. b. De patenten behoorden den datum van aankomst der compagnieën op de verzamelplaats (rendez-vous) aan te geven. Alle andere omstandig heden moesten daaraan ondergeschikt blijven. c. De Raad diende in kennis gesteld te worden met alle door Hunne Hoog Mogenden of de provinciën verleende verloven, opdat geen com missies of opdrachten verstrekt zouden worden aan officieren, die zoo als later kon blijken, met verlof afwezig waren. Zonder bedoelde kennisgeving wist men niet in hoeverre de afwezige officieren al of niet verlof hadden. cl. De afschaffing der fourage-gelden had ten gevolge, dat de ruiters op marsch de fourage voor hunne paarden van de huislieden afpersten. Een dagelijksche toelage van tien stuivers zou in dit euvel voorzien. eDe eerbied der mindere officieren voor hunne meerderen liet veel te wenschen over; zij verwaardigden zich nauwelijks om 't eerst te groeten. Vroeger, onder den kapitein-generaal, oefenden de kolonels voldoende autoriteit uit; thans achtten de provinciën zulks een inbreuk op hunne souvereiniteitsrechten. De Raad meende dat deze niet zouden lijden, wanneer bij aanstellingen van luitenants en vaandrigs vooraf het advies van de kolonels werd ingewonnen omtrent gedrag en bekwaamheid der sollicitanten. De kolonels te kennen bij het verleenen van ver loven. f. Als gevolg van cassaties en reducties telden de regimenten een ongelyk aantal compagnieën. Enkele cavalerie-regimenten hadden slechts twee compagnieën. Sommige kapiteins der infanterie wisten zelfs niet tot welk regiment hunne compagnieën behoorden „twelk dan „met de vendels, tromslag, en andersints in occasie disordre veroor zaken sal". g. Ten tijde van prins Maurits, graaf Willem Lodewijk en prins Frederik Hendrik werd geen ritmeester of kapitein met minder dan vier-, geen luitenant, kornet of vaandrig met minder dan drie dienstjaren aangesteld; thans bevonden zich bij de compagnieën tal van jonge, on bekwame en onervaren officieren. h. Veel compagnieën waren te zwak in getalsterkte, slecht gemon teerd en gewapendkwalijk gedisciplineerd het gevolg van slechte (1; Res. S. G. 10 November21 DecemberRes, R. v. St. 21 December 1657.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 94