79 burger. Be in Engeland volgende verwarring deed de kansen tot herstel van den troon der Stuarts rijzen. Karel, zoon van den terechtgestelden koning, bezocht meermalen als banneling de Republiek, het land, waar zijn zuster Henriëtte Maria, prinses-weduwe van Oranje met haar onmondigen zoon, in stillen eenvoud leefde. Wanneer en waar ook de machthebbenden in ons gemeenebest de aanwezigheid van den pretendent, van zijne broeders de hertogen Jacobus van Y ork Hendrik van Gloucester en van hun neef prins Rupert van de Palts, hier te lande vermoedden, haastten zij zich om dat verblijf te verijdelen. Dit strookte met de beginselen der anti-Oranje partij en met de artikelen IX en XI van het vredesverdrag van 1654, volgens welke de Republiek aan de Engelsche rebellen en vijanden „niet „en sal geven raet, logis ofte onderhout" (1). Dit gebrek aan wellevendheid, schier minachting, door de Republiek tegenover het Huis Stuart zou bij uitbreken van den tweeden Engel- schen oorlog gewroken worden. Reeds gedurende den eersten Engelschen oorlog hadden Hunne Hoog Mogenden, zich gedwee voegende naar den wil van Holland, aan prins Rupert, bij uitoefening van den kaperoorlog tegen de Britsche Republiek, alle hulp geweigerd. Evenwel kreeg in 1658 de door Karel benoemde luitenant-generaal der cavalerie Middleton vergunning tot uitvoer naar Schotland van „1000 snaphanen ende cardous „tesschen, 8000 musquetten ende bandelieren2000pieken, morions ende „ringhkragen, 2000 paeren pistolen ende holsters, 2000 carabins, 2000 „corseletten ende potten met vaeren, 2000 sadelstuyghen ende stanghen „buspoeder met lonten ende cogels naar advenant ende met de quantiteyt „van 10000" (2). De invloed der Republiek op het naburige Oost-Friesland duurde voort. Zulks was niet alleen het gevolg van de aanwezigheid der Staatsolie compagnieën te Emden en te Leeroord, maar ook van de schijnbaar on oplosbare oneenigheden tusschen den graaf, de stenden en de stad Emden. Na ontruiming van het graafschap door de Hessen aanvaardde graaf Enno Lodewijk het gezag. Keizer Ferdinand III schonk hem in 1654 den titel van vorst des Heiligen Roomschen Rijks. In 1641 was tusschen den toenmaals tienjarigen Enno Lodewijk en de vierjarige Henriette Catharina, dochter van prins Frederik Hendrik, een hu welijks-contract aangegaan; in 1656 zag men echter van de huwelijks voltrekking af, omdat met het rijpen der jaren tusschen beiden een „ongenegentheytbleek te bestaan. Enno Lodewijk huwde nog het- (1) Ros. H. 30 Juli, Res. S. G. 31. Juli 1653, Res. II. 17, 23 Maart, 9 Mei 1655, Res. S. G. 6, 10 September 1G58. (2) Res. S. G. 24 November 1G53. r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 99