93
van de op den duur mindere afmatting van den geest
opwegen tegen het nadeel der opleiding van die officieren,
zóó ver van Indië, aangenomen eens dat men in Neder
land beter kan studeeren? Ik betwijfel dat. De docen
ten van de Krijgsschool te Breda zijn voor het meeren-
deel oudleeraren der Koninklijke Militaire Akademie. Men
mag hun noch achtenswaardigheid, noch talenten ontzeg
gen maar zij zeiven zullen zoo nederig zijn, te erkennen,
dat zij voorloopig zonder bovennatuurlijke macht
niet geschikt kunnen wezen om Indische stafofficieren te
vormen. En als zijdaartoe roeping gevoelende, en in
Nederland blijvende, zich eens die geschiktheid mochten
eigen maken (hetgeen sterk te betwijfelen valt) dan zal
zulks weer hoogstens theoretisch zijn en loopt men ge
vaar, de aanstaande Indische stafofficieren op het ge
bied der Indische stafdienst doctrinavren te maken. Hoost-
stens zou men de Indische opleiding aan de Nederland-
sche Krijgsschool kunnen verbeteren, door daarbij zooge
naamde „Indische specialiteiten" als instructeur te deta-
cheeren. Doch „specialiteiten" zijn schaars, en men ver
liest zijne specialiteit door te lang uit het land en de om
geving te zijn, waar men haar opdeed. Eu aanhoudende
verwisseling van specialiteiten zou alleen dan wenschelijk
zijn, wanneer zij met het oog op het aantal er van mo
gelijk, en ten aanzien van de stabiliteit van het onderwijs
welke geene talrijke mutatiën van het leeraarspersoneel
kan toelaten aanbevelenswaardig was.
De elementaire opleiding tot Indisch officier aan de
vroegere Koninklijke Militaire Akademie was niet anders
dan eene vermomde Nederlandsche opleiding. Ze was
dus minder goed. De leeraren waren vaak volkomen on
bekend met de allereerste eischen van eene Indische op
leiding. Op historischen grondslag mag worden aangeno
men, dat aan de Nederlandsche Krijgsschool de Indische
o