116 moestenzooals nog in het vorig verslag werd bericht alle krachten worden ingespannen om de nieuw verworven stellingen in de IX Moekim en op de grens der XXII Moekim te bevestigen. Toen daar de veiligheid genoeg zaam gewaarborgd was, wachtte de generaal-majoor "Wig- geks van Kerchem slechts eetie gunstige gelegenheid af om onze liniën beoosten de Atjehrivier te versterken en oostwaarts langs de zee uit te breidenmaar hij vond geruimen tijd vooral in de weersgesteldheid een bezwaar tegen militaire bewegingen op groote schaal. Intusschen werd (in Juli 1876) ook onze positie in de IY Moekim beter verzekerd door de vestiging van een post bij Koe rong Raba, waar generaal Pel geen bezetting had achter gelaten. Eerst in September werd met de operatiën in oostelijke richting een aanvang gemaakt; maar toen onze postenlinie tusscheu Kotta Al am en Kwalla Gighenwelke aanhoudend door den vijand werd aangevallen, versterkt was door de vermeestering en bezetting van Lamjong, Silang, Tjadé Kadjoe en enkele andere punten, wer den de krijgsverrichtingen weder gestaakt met het oog op de ingevallen regens. Aan den generaal-majoor Diemont die den 6den November als militair en civiel bevelhebber in de plaats van generaal Wiggeks van Ker chem optrad, bleef dus nog de taak, om verder oostelijk bij Kwalla Loh en zoo mogelijk bij Koerong Ryah post te vatten. In het laatst van Januari jl. werden bij de twee genoemde riviermondingen de noodige troepen aan wal gezet. Hunne verrichtingen worden, evenals de krijgsbe drijven van het jaar inliet algemeen beneden beschreven. De Iman van Tjadé (zie Mil. tijclschr. 1877, blz. 75) had reeds sedert geruimen tijd, omdat hij door de oorlogspartij bedreigd werd, de wijk genomen uit zijn gebied. Hij is er nog niet terug gekomen, sedert daar eindelijk de bezetting gelegd was, om welke hij in Maart 1876 gevraagd had.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 127