120
belooning aan enkele Chineezen, die te Penang de emi
gratie naar Atjeh bevorderden.
Tot den aanleg van wegen werd ook reeds door de in-
heemsche bevolking der IV Moekim medegewerkt. In
die landstreek nam het vertrouwen op ons gezag vooral
toe, sedert de hooger bedoelde post bij Koerong Raba
werd gevestigd, waardoor beter tegen het binnendringen
van vijandelijke stroopbenden kon worden gewaakt. Nu
kon ook de genoemde riviermond voor den in- en uitvoer
worden opengesteld, maar opdat daarop een voldoend toe
zicht zou gehouden worden, is de controleur, die te Boekit
Seboen gevestigd wasnaar Koerong Raba overgeplaatst.
In de IX Moekim is de bevolking, die tijdens de ver
overing dezer landstreek daaruit gevlucht was, nog niet
teruggekeerd. Een harer voornaamste hoofden, Toekoe
Panglima Nja Anamkwam in Juli 1876 te Kotta Radja
zijne onderwerping aanbieden, maar zijn voorbeeld werd
niet door anderen gevolgd. Ook met de hoofden in de
XXII en XXYI Moekim hadden onze autoriteiten in Groot-
Atjeli geene aanrakingen. Wanneer van eene neiging tot
toenadering bij die hoofden iets bespeurd werdgeschiedde
dit langs indirecten weg, zooals nader blijken zal.
Strooptochten binnen onze liniën en kleine aanvallen op
onze patrouilles werden herhaaldelijk door den vijand ge
waagd; nu en dan werden, ook na de hooger vermelde
krijgsverrichtingen in September en Januarienkele onzer
posten nog hevig beschoten, vooral die te Atoa en die te Be-
loel-zuidwelke laatste daarom in Maart jl. naar een veili
ger gelegen punt werd verlegd, nadat de vijand was ver
jaagd uit de stellingen van waar hij dezen post bestookte.
Van algemeene aanvallen op onze liniën, zooals vroeger
veelvuldig voorkwamenwas echter in den laatsten tijd geen
sprake meer. Blijkbaar werden hoofden en bevolking den
actieven oorlog al langer hoe meer moede, en men ver-
V