122 de noodzakelijkheid, om onze strijdmiddelen in Groot- Atjeh geconcentreerd te houden. In het najaar van 1876 schenen evenwel de omstandig heden gunstig voor agressieve operatiën tegen beide land schappen. Toekoe Moeda Angkasa, het ons zeer bevriende hoofd van Blang-meh (Pasei) die reeds dikwijls verlof had gevraagd om Tandjong Semantoh te mogen beoorlogen, ten einde zich weder in het bezit te stellen van het hem voor eenige jaren door den radja Toekoe Paya afhandig gemaakte landschap Merbouw, herhaalde zijn verzoek met den meesten aandrang toen de radja van Edi zich bereid had verklaard, hem met strijdkrachten bij te staan. Met eenige medewerking onzerzijds achtte hij zich sterk ge noeg om Tandjong Semantoh en vervolgens ook Simpang Olim aan te vallen. Ongeveer gelijktijdig deed zich de gelegenheid voor, om Kerti te ondersteunen in een sciijd tegen Simpang Olimdie dreigde te ontstaan ten gevolge van geschillen tusschen de radja's van beide landschappen over hunne rechten op de Djamboe-ajer rivier, de grens tusschen beider gebied. De Indische Begeering besloot nu, een gouvernementsstoomschip met eenige sloepen in de Djamboe-ajer te stationeeren, ten einde de Kertiërs bij te staan in een aanval op Simpang Olim van de noordwestzijde, en tevens, in vereeniging met Toekoe Moeda Angkasa aan het hoofd zijner strijders uit Pasei en EdiTandjong Semantoh en vervolgens ook Simpang Olim van de zuidzijde aan te tasten. De stationeering van het gouvernementsstoomschip Tjin- ranamet eene stoombarkas en twee gewapende sloepen, op de Djamboe-ajer, heeft niet veel opgeleverd. Op den In Juni 1876 liad liij, niet Toekoe Kja Bantah, broeder Tan den radja van Edi, een bezoek te Kofcta Radja gebracht. Sedert zijn, zooals nader blijken zal, herhaaldelijk hoofden van de oostkust der waarts gegaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 133