137
ger genoemde Hadjie Abdul Raciiman zich in betrek
king stelde, scheen nog door vrees voor Habieb Abdul
Raciiman weerhouden te worden van beslissende stappen.
Toeankoe Hoessin bleef, naar zijn zeggen en naar de
verzekeringen van andere vertrouwbare personen, trachten
de hoofden in Groot-Atjeh voor het Gouvernement te win
nen maar het resultaat zijner pogingen is nog niet be
kend geworden.
De jongste berichten uit de kuststaten zijn niet zonder
belang.
Nadat het voor .Malaboeh bestemde garnizoen in April
aldaar gelegerd was, is het al spoedig bestookt uit de
naburige kampong Merbouw, die daarop eene tuchtiging
(door de land- eu zeemacht) heeft ondergaan, welke aan
vankelijk scheen aan allen tegenstand tegen onze vestiging
een einde te zullen maken. Later zijn echter nieuwe de-
monstratiën noodig geweest tot het onderdrukken van een
aan ons gezag vijandigen geest.
In het noordelijkste gedeelte der westkust moest aan
Loöng eene bestraffing worden toegediend. De bestuur
der van dit (tot Groot-Atjeh behoorende) landschap was
ons steeds welgezind, maar er waren vijandige elementen
in zijn gebied, met wie wij, sedert het gebeurde met den
controleur Tadama (zie Militair tijdschrift 1877, blz. 86),
nog eene openstaande rekening hadden. Toen nu in April
jl. bekend werd, dat door gewapende prauwen van Loöng
en een paar naburige plaatsen een aanval was gedaan op
een handelsvaartuig, werden vier oorlogschepen en twee
compagniën infanterie, spoedig nog met twee andere ver
sterkt, derwaarts gezonden. De troepen werden met een
hevig vuur ontvangen, en eerst nadat achtereenvolgens
zeven versterkingen genomen en de daarbij gelegen kam
pongs in de asch gelegd waren, kwamèu de meeste hoof
den in onderwerping.
9