138 Op de oostkust zijn in Mei jl. ook Modjopahit en Lang sar met kracht van wapenen tot onderwerping gebracht. Eene bijzondere aanleiding om niet langer te gedoogeu dat deze twee landschappen zich aan ons gezag bleven onttrekken, werd gevonden in de strooptochten, welke van daar uit gemaakt werden naar de Europeesche landbouw ondernemingen op de grenzen van Langkat. Legde Modjo pahit reeds op de nadering van de schepen, die onze troe pen (drie compagniën) aanbrachten, het hoofd in den schoot, in Langsar moestenvóór dat dit resultaat verkregen werd, een paar bentings vermeesterd worden. Thans bleven dus nog slechts twee kuststaten over, die het Nederlandsch oppergezag nog niet hadden erkend namelijk Samalangan en Merdoe. (De als afvallig be schouwde radja van Gighen heeft in eene ontmoeting met den adsistent-resident te Pedir en in een schrijven aan den militairen en civielen bevelhebber in April jl. den indruk trachten te geven, dat hij met de beste bedoe lingen bezield was.) Eene bestraffing van Samalangan werd volstrekt noodig geacht. In afwachting dat zich daartoe eene geschikte gelegenheid zou aanbieden, werden in April jl. de rivieren Baradjan en Djampa, die respec tievelijk de grens tusschen Merdoe en Endjoeng en tus- schen Samalangan en Pasangan vormen, geblokkeerd, ten einde aan de beide nog vijandige landschappen den uitvoer van hun stapelproduct, de pinangnoten, volko men te beletten en dus zooveel mogelijk de nadeelige gevolgen van hun voortdurend verzet te doen gevoelen. In het begin van Juni schijnen door Merdoe stappen tot onderwerping te zijn gedaan. Moest de onderwerping van Simpang Olim en Tandjong Semantoh, van Langsar en Modjopahit, van Rigas en aan grenzende landschappen uit een politiek oogpunt een groot voordeel geacht worden, niet minder reden was er om te O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 149