155
medaansche vorsten in die der Mahratten zouden over
gaan. Tegen het midden der vorige eeuw omvatte de
bond het grootste gedeelte der Decansche gewestengelegen
tussclien de rivieren Nerbudda en Krischna, de provin
ciën Berar en Cuttoek, en geheel westelijk Indië met uit
zondering van den Punjaub en Moeltan. De bond had
eene legermacht van 210,000 ruiters en 96000 voet
knechten, terwijl de jaarlijksche inkomsten 17 millioen
pond sterling bedroegen.
Het was toen in Indië de ware tijd van het tweeledige
bestuur. Krijgslieden van fortuin bekleedden binnen
weinige jaren de hoogste waardigheden. Bonsla nam de
landstreken van Berar in bezit. De Guikowar (herder)
Holkar en Scindia vestigden de dynastiëndie nog te
genwoordig de tronen van Guzeratte, Indore en Gwalior
in bezit hebben
Doch deze geïmproviseerde vorsten erkenden de su-
zereiniteit van den afstammeling van Sivaji, die afgezonderd
in zijn harem te Sattara leefdeevenals de groote Muzel-
mansclie vorsten, zooals de Nabob van Beugalen, de
onderkoning van Oude en de Nizam van Haiderabad,
voelden zij zich vereerd met den titel van onderkoning-
dei vorsten uit het huis van Tirnoer. Bij den uitgebrei-
den bond erkenden de hoofden geene andere wet dan het
lecht van den sterkste, en bekommerden zij zich in geenen
deele over algemeene wetten en wederzijdsche rechten
en verplichtingen. Dientengevolge waren zij steeds
ondeiling in strijd, hetgeen de belangen bevorderde van
de achtbare Oost-Indische Compagnie.
De macht van den Peïschwa zou evenwel niet lang
die der keizers van Dehli overlevenen verdween eenige
jaren later van het staatkundig tooneel. In 1815 in
handen der Engelschen gevallen, ontving de Peïschwa
in ruil voor zijne abdicatie een aanzienlijk jaargeld; hij