15G
stierf in 1852 te Bithoer, bij Ö'awnpore. Men lieeft
reeds gelegenlieid gehad om kennis te nemen van de
even lafhartige als wreede wijze, waarop door Nana Sahib,
aangenomen zoon van den Peïschwa, deel genomen werd
aan de gebeurtenissen van den opstand.
Het geslacht der Scindia's, dat na de Peïschwa's de
grootste rol in de worstelingen van den Mahratschen bond
tegen het keizerrijk speelde, had nog niet zeer lang bestaan.
De eerste Scindia, Ranoji Scindiavan wien de geschie
denis gewag maakt, was in dienst bij den Peïschwa,
waar hij de betrekking van bewaarder der koninklijke
pantoffels vervulde. De overlevering verhaalt, dat in den
jare 1720 de Peïschwa Baji Rao, op zekeren morgen de
audientie-zaal van zijn suzerein verlatende, in de voor
kamer Ranoji Scindia slapende vond, terwijl hij in zijn
slaap de aan zijne zorg toevertrouwde koninklijke mui
len met zijne armen op zijn borst hield gekneld. De
Peïschwa begreep dat een dienaar, die zoo getrouw zelfs
in zijn slaap het aan hem toevertrouwde bewaarde,
zeldzame hoedanigheden moest bezitten, zoodat hij Ranoji
Scindia onmiddellijk in zijne lijfwacht opnam. De fortuin
was den nederigen dienaar gunstig; na zijn dood
Jiet hij een inkomen van meer dan 1 j millioen guldens
na. Zijn tweede zoon en opvolger, Madhoji Scin
dia iemand van groote talenten en zeldzame geestkracht,
bracht een aanzienlijk leger op de been en voerdemet
behulp van Fransclie officieren, met name de heeren
de Boigne en Perron, daarbij de Enropeesche bewape
ning en krijgstucht in. Deze militaire macht verhief
Madhoji Scindia tot den rang der voornaamste Mahratsche
vorsten. Hij werd in 1793 door de Engelschen als
onafhankelijk vorst erkend en stierf eenigen tijd daarna,
aan zijn aangenomen zoou, Daoelat Rao Scindia, een
vorstelijk erfdeel nalatende. Deze vorst nam in 1S03