157
deel aan de samenspanning der Mahratten tegen de En-
gelachen, doch de overwinningen van Arthur Wellesley
en Lord Lake dwongen hem spoedig tot het sluiten
van een nadeeligen vrede. De betrekkingen tusschen
de Compagnie en "Daoelat Rao Scindia duurden tot in
1818 op vriendsohappelijken voet voort, toen de oorlog-
der Pandaris Indië in vuur en vlam dreigde te zetten.
De Engelsche Gouverneur noodzaakte hem toende
inkomsten van eenige zijner provinciën af te staan tot
het onderhouden van een legerkorps onder bevel van
Engelsche officieren. Dit was de oorsprong van het
contingent van Gvvaliordat, gelijk men gezien heeft,
een gewichtigen rol speelde in den militairen opstand
van 1857. Daoelat Rao Scindia stierf in 1827, als
opvolger een aangenomen zoon nalatende, die in 1843
van het tooneel verdween zonder afstammelingen na te laten.
Zijne weduwe, de Bcgam Tara Baï, nam volgens de
gewoonten van het land en met toestemming van het
Engelsche gouvernement, een kind van acht jaar aan,
welks oom van moederzijde, Mamoe Sahib, tot regent
van het koninkrijk werd benoemd. Het duurde niet
lang, of dit geïmproviseerde gezag werd door binnen-
landsche oneenigheden en samenzweringen ondermijnd.
Sedert den vrede van 1817 was het koutingent van
Gwalior slechts gebezigd geworden tot politiediensten,
zoo al niet tot rooftochten. Dientengevolge ontstond
van lieverlede ontevredenheid en gebrek aan krijgstucht
onder dat korps. De zwakheid van het bestuur had aan
officieren en soldaten de gelegenheid gegeven, aan hun
dwaze eischen den vrijen teugel te laten, en weldra
had het geheele leger zich rondom de hoofdstad verzameld.
Onder den drang van deze Aziatische praetorianen trok
de Begam het regentschap van Mamoe Sahib in, en ver
ving hom door Dada Khas Ji Wall,i, een inlander van lage