219
genstanders. Ofschoon wij hier zeer dicht bij de vijan
delijke legerplaats zijn, zoodat men met een goeden kij
ker de manschappen gemakkelijk ieder afzonderlijk kan
gewaar worden, heb ik bijna geen Turksche soldaten gezien
dan de weinige overloopers, die van tijd tot tijd tot ons
komen. De Turksche soldaat is onzichtbaarin kalme tij
den geheel verborgen onder zijn tentgedurende den slag
op den grond liggende achter zijn verschansingen, ver
toont hij zich slechts in den uitersten nood. Men heeft,
mijns inziens, ongelijk, groot ongelijk gehad met hem dit
aan te wrijven als een lafheid. Het is zijn manier van
oorlogvoeren, zijn taktiek, en hij heeft bij den aanval op
Sjipka getoond, dat hij ongedekt wist te marcheeren.
Overal waar hij komt delft hij zich een loopgraaf, of bouwt
hij zich een kleinen muur met de keien van den weg, zoo
hij geen andere bouwstoffen bij de hand heeft; hij werpt
een borstwering op voor zijn batterijen, hij stapelt de
hinderpalen om zijn legerplaats opeen; hij heeft een vol
komen begrip van het terrein en weet met de minste hin
dernissen zijn voordeel te doen.
Achter deze geïmproviseerde versterkingen is hij zeer
te vreezen; men heeft het gezien, telkens als men hem
uit ziju stellingen moest verjagen. Deze soort van oor
log is overigens, men moet het bekennen, bewonderens-
waard geëigend aan den toestand: wij zijn het die aan
vallen, hij is het die zich verdedigt, en hij verdedigt zich
zoo goed mooglijk; het zou kinderachtig zijn het te ont
kennen.
„De Turken willen niet afdalen in de vlakte! zij zijn
bang een veldslag in 't open veld te trotseerenZij wij
ken voor onze bajonetten!"—, dat zijn de nieuwe be
schuldigingen, die ik meer dan eens gehoord heb, en die
mij de beschuldigingen van lafheid herinneren, vroeger
door den in de onmetelijke vlakten van Kusland machte-