248 stig; hij zal ons zelfs slecht toeschijnen, zoo wij het reeds ver gevorderde jaargetijde in aanmerking nemen. Overal is men omringd van bergenwelker gemiddelde hoogte 7-tot 8000 voeten bedraagt; voor Kars, gelijk voor Igdir, is slechts een klein getal defile'sonmooglijk door te ko men na het vallen van de eerste sneeuwgelijk men ge zien heeft in den veldtocht van 1855. Wat moest men uit dit alles besluiten? Mijn gevolgtrekking was de eenig mooglijkede eenig rationeeleen ik heb er geen berouw van ze te hebben uitgesproken. Men kan wel is waar tegenwerpen en dit is de eerste tegenwerpingdie zich aan mijn geest voordeed dat in de krijgsverrichtingen, waarin het onvoorziene een gewichtige rol speeltde voorspelling geenerlei waarde heeft, zoo zij niet gedaan wordt door iemand, die ge heel op de hoogte is van de geringste gebeurtenissen van den strijd. Ik heb de zaak uit dit oogpunt onderzocht en bevonden, dat, militairement gesprokende voorspel ling mooglijk was en ik alle recht had haar te doen. De bestanddeelen van het vraagstuk waren uiterst een voudig; na het terrein der worsteling, de getalsterkte der tegenover elkander staande troepen en hun gehalte geschat te hebbenkon er geen plaats overblijven voor een grove dwalingzelfs niet bij iemand, die niet ingewijd is in het beroep der wapenen. Het is dus niet van belang ontbloot, het vraagstuk nader te onderzoeken. Den 23en September stoot men het hoofd in een aL gemeenen aanval op het Turksehe centrum; na met weinig- verlies Groot-Joguy genomen te hebben, put men zich uit in ij dele inspanningen tegen de versterkte stelling van Klein-,Toguyden 3en Oct. hebben dezelfde troepen zonder versterking in manschappen en geschut, denzelf den generaal en hetzelfde leger tegenover zich, zij vechten op hetzelfde terreinwerpen gemakkelijk de vijandelijke

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 257