253
door de velden, mijn ambulancewagens mede naai
den leant van Tsjaroektsjiliet is ongeveer twaalf uur,
als ik aan ons kamp kom. Het kamp is verlaten; twee
of drie kompagniën waren gebleven om liet te bewa
ken; oen sectie artillerie is er voor geplaatst. Geen
enkel geraas, zelfs niet in de vertenoch het geknetter
der geweerschotennoch het dof gedreun der kanon
schoten; de officier., tot wien ik mij wend, weet niets,
dan alleen, dan onze voorste liniën.des morgeus door
grooter stijdkrachten aangevallen, zegevierend den aanval
afgeslagen en den vijand vervolgd hebben, dat zij naar
gelang van de vervolging versterking hebben gevraagd,
dat het laatste bataljon sinds een uur vertrokken was
en dat men sinds dat oogenblik niets meer vernam. Op
deze uit het militaire oogpunt zeer onbepaalde aanwij
zingen, maar die voldoende waren als richtsnoer van
mijn dienstbesluit ik onmiddellijk den weg te volgen,
dien onze troepen des morgens waren ingeslagen en die
rechtstreeks naar het défilé van Karavanserai' leidteen
afschuwelijken wegbezaaid met groote steenenonwaar
schijnlijke omwegen vormende en ternauwernood breed
genoeg om een rijtuig door te laten.
Ka een uur lastigen marsch door bergenbedekt met
een aanzienlijk getal verlaten Turksche 'loopgraven, be
gint het geraas van het geweervuur duidelijk te wor
den; na slechts twee uren hebben wij acht kilometers
afgelegd; ik ontwaar onze reserves, verborgen in een ter
reingolving. Eerst daar stel ik mij op de hoogte van
den toestand. Zie hier wat gebeurd was.
Onze troepen, den vijand vervolgendezijn van loopgraaf
tot loopgraaf, medegesleept geworden tot de plek, waar
zjj nu staaneen soort van hooglanddat aan den Turk-
schen kant eindigt met een steilen berg, voorzien van
loopgravendie door een talrijke infanterie worden be-