257
op een onnoodig verlies van menschen en paarden.
Toen men in den morgen de Turken snel zag wijken
en hun voorste loopgraven verlaten, in strijd met hun
gewoontenmoest men er noodwendig uit besluitendat
zij zich haastten, om zich in massa op te stellen in een
sterke positiedie noodwendig vooraf in gereedheid moest
zijn gebracht gewordendaar zij hunne linkervleugel
waarborgde en den weg van Karavanserai' verdedigde,
langs welken die vleugel kon worden omgetrokken. Men
mocht zich niet vleien met eenige bataljons zulk een stel
ling in het front aan te vallen, vooral zonder eenige
aanvallende beweging van ons voornaamste detachement
dat voor Igdir gebleven was. Het was aan den anderen
kant duidelijk, dat het zonder maatregelen, lang vooruit
genomen, niet mooglijk was de veroverde stellingen te
behoudenmen moest weten ieder wist het dat er
tusschen onze voorpostenlinie in den morgen en het slag
veld van den avond noch beek noch bron noch waterkom
was. Tegenover bedenkingen van dit gewicht moest de
aanvoerder van onzen rechtervleugel zijn vervolging staken,
hij moest vooral niet volharden in een aanval op een
stelling, bezet, volgens zijn eigen verslag, „door meer
dan twaalf vijandelijke bataljons." Dit is, ten minste,
mijn nederige meening.
Wat de soldaten betreft, zij hebben op dezen ongeluk-
kigen dag een hoogst merkwaardige degelijkheid getoond.
Ondanks de overstelpende hitteden verzengenden wind
die hun de keel verdroogde, zonder een droppel water
sinds den ochtend, hebben zij vechtende, te midden van
rotsen en ravijnen, meer dan acht kilometers afgelegd,
en' gedurende tien uren gestreden tegen een vijandaan
zienlijk sterker in getal. Maar waartoe dienen dapperheid
en hardnekkigheid van onderen, als de blik en de be
kwaamheid van boven ontbreken? De manschappen val-