302
Volgens het eerste, liet meest uitgewerkte, zou het
korps mariniers belmoren te worden uitgebreid zoodanig,
dat de West-Indische koloniën door mariniers konden
worden bezet.
Het tweede plan ging veel verder en sprak van uit
breiding der mariniers tot zoodanige sterkte, dat een
aanvullingskorps ook voor het Oost-Indische leger werd
verkregen.
Beide plannen toetsende aan de door mij genoemde
stelling, kom ik tot do slotsom, dat uitvoering van het
eerste mogelijk is, van het tweede niet. Wanneer de
zaak zoodanig geregeld wordtdat de marinier zijn
diensttijd afwisselend aan den wal in Nederland en in de
kolonie en aan boord van het oorlogschip doorbrengt
is uitbreiding van liet korps binnen zekere grenzen naar
mijne besckeidene meening mogelijk. Om tot een aan
vullingskorps voor het Oost-Indische leger te komen,
zou die grens van uitbreiding noodwendig overschreden
moeten worden.
Onze schrijver nu heeft mijne stelling en hare logisch
gevolgtrekkingen niet behandeld. Hij hecht daaraan dus
blijkbaar weinig of geen gewicht, en dat is dan ook
al weer zeer natuurlijk wanneer hij s zooals het geval is,
de uitvoering van zijn plan als een bij uitstek vader-
landsch belang tracht te kenschetsen.
Voor dat belang wijken alle anderen; dat is zoo na
tuurlijk, dat het zelfs geene vermelding behoeft. We
hebben dus alleen te onderzoeken, of de schrijver zijn
plan wel in het juiste licht heeft gesteld.
Wanneer de staat zijne vrijwilligers voor den militai
ren dienst in drie categoriën heeft gesplitst, zooals bij
ons het geval isdan vordert het algemeene belang naar
mijn gevoelen in de eerste plaats, dat elk dier vrijwilligers
korpsen op de voorgeschreven sterkte worden gehouden.