304 mij eenige vragen voor den geest, en ik kan dunkt mij niet beter doen dan door rechtstreeks met die vragen tot hem te komen. Ge schrijft: „Er zijn officieren van de mariniers, die in Indië liever bij het leger dan bij de marine dienen." Moet die volzin dienen tot het constateeren van een teit, dan liadt ge haar achterwege kunnen laten, want dat feit werd o. a. reeds in mijne brochure vermeld. Moet hij dienen als argument voor uwe Indische Brigade, dan behoort ze nader te worden toegelicht. Is het uwe bedoelingden officier der mariniers in de Indische bri gade een meer schitterende toekomstof althans een rui meren werkkring voor te spiegelen Zal hij in zijne nieuwe positie even welkom zijn in de gelederen van het In dische leger als in 1873 het geval was? Zal hij niet, gedrongen als hij nu dikwijls reeds wordt tusschen de departementen van oorlog en marinein dat van koloniën een derde departement vindendat medewerkt om zijne positie onzuiver en onaangenaam te maken? Eenmaal toch het korps mariniers uitgebreid zijnde voor kolonia len dienst, onder welken naam ook, wilt ge toch zeker ook laatstgenoemd departement stem geven in het gebruik van dat korps, niet waar? Ge keurt af dat de minister van marine voor zijne ex peditionaire mariniers eischte, dat zij te velde zouden worden gebruikt, maar zou het zonder die tusschenkomst zoo onmogelijk zijn geweestdat de mariniers waren aan gewezen tot het bezetten van Poeloe Bras en van de gar nizoenen in de Padangsche bovenlanden, ten einde de daar aanwezige Europeanen te velde te kunnen gebruiken En verderwaar zal uwe Indische Brigade haar werk kring te zoeken hebbenin de garnizoenen of te velde Zal de verzoeking voor het Indische Bestuur niet groot zijndoor een zekeren daartoe van het leger uitgaandeu

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 313