312
miskennen persoonlijk karakter dragendan verklaar
ik, ook de noodzakelijkheid van het tweede argument
niet in te zienzoolang de kapitein Van Braam niet
persoonlijk door mij gegriefd of gekwetst wordt. Dat ik
zulks wel gedaan heb is niet te bewijzen, en ligt ook niet
op den weg van den schrijver, die 's lands belang boven
individueel belang stelt.
Gaarne erken ik intusschen, tegenover den kapitein
Van Braam niet dezelfde welwillendheid in mijn arbeid,
met opzicht tot zijn geschriftte hebben in acht genomen
als in zekere kritiek daarvan in den Nieuwe Militaire
Spectator en het Tijdschrift voor Ned.-lndië doorstraalt.
Dit kon van mij niet gevergd worden.
De kapitein Van Braam kwam met zijne mariniers in
Atjeh aan, toen ik mij reeds eenigen tijd te velde bevond.
Ik ben ook met die mariniers in het vuur geweest. Ik
maakte o. m. met deze troepen de tweedaagsche omtrek
kende beweging in Januari 1874, welke de ontruiming
van den Atjehschen kraton ten gevolge had. Door mijne
toenmalige betrekking ben ik volkomen op de hoogte van
hetgeen daarbij gebeurd is. Na afloop der expeditie, die
mij met den kapitein Van Braam en de mariniers in ken
nis en aanraking bracht, schrijft die officier het boekjedat
door mij in mijn arbeid genoemd wordt. Vond ik het doel
in allen deele edel, waarvoor hij schreefminder goed kon
ik mij vereenigen met de wijzewaarop hij sommige be
schouwingen in zijn werkje had ter neder gesteld. Enkele
daarvan waren historisch onjuistanderewelke daarmede
verband hieldengaven aanleiding tot verkeerde gevolg
trekkingen. De overigens voor de geschiedenis der mari
niers van geen belang zijnde „historische" onjuistheid men
versta mij wel heeft niet zoozeer betrekking op het gebied
der krijgsverrichtingen, als wel op het gebruik dier mari
niers te velde. Voor mijdie omtrent de wijze waarop