315
tijdelijke versterking doelt niet anders dan op „buitengewone
omstandigheden en „suppletie" of aanvulling op „gewone
omstandigheden". De aanvulling behoort bij het Indische
leger en de versterking in gewone omstandigheden natuur
lijk in Nederland te blijven. De kapitein Yan Braam
schijn dit anders op te vatten.
Nu was het in 1873 eene „buitengewone" omstandigheid,
om 300 mariniers naar Indië te zenden. Die mariniers
hadden echter ook voor de 900 man sterke marine-
landingsdivisie bij de tweede Atjehsche expeditie bestemd
kunnen worden, indien de opperbevelhebber dit gewenscht
had. Ze hebben evenwel een deel van het leger te velde
uitgemaakt; en bij de landingsdivisie waren mariniers van
de verschillende oorlogschepen vereenigd. Deze mariniers
zijn tijdens die expeditie men denke slechts aan den ka
pitein Sutherland in de dagen van December 1873 en aan
de landing op Pidir evenzeer in het vijandelijke vuur ge
weest als de mariniers bij de landmacht. Bij beide detache
menten mariniers heeft men dooden en geblesseerden
gehadik zou zeggen voor dezelfde diensten aan het vader
land bewezen. Nu geef ik toe, dat de belooning van
staatswege voor die diensten aan weduwen en weezen van
gesneuvelde mariniers en aan de ten gevolge van die dien
sten verminkte mariniers uiterst schraal ismaar ik vraag
slechtswaarom moet de marinier bij het leger voor de
zelfde diensten in de koloniën er zooveel beter aan toe
zijn dan de marinier bij de marine? De kapitein Yan Braam
geeft daarop antwoord: omdat de mariniers in het eerste
geval onverplichte en in het tweede geval verplichte diensten
doet. Onverplichte diensten, luidt zjjue definitie, zijnde
zoodanige welke „in de gelederen van het Indische leger"
dus voor het Indische legeren verplichte dienstendegene
welke voor de marine worden be wezen. Ziedaar de pointe.
Ik kan dwalen, maar mijne opvatting is deze en ik