323 De Javaan is landbouwer, gehecht aan den grond waarop hij geboren werd. hfoode verlaat hij zijne desa en de gra ven zijner familie. Zijne zeden en gewoonten veranderen weinig. Hoe geheel anders is het met den Arabier gesteld, die den alouden roem van zijn paardenras ook thans nog weet te handhaven. De Arabische herderstammen verplaat sen zich, naarmate hunne kudden paarden, kameelen, scha pen, de grasvelden hebben afgegraasd. Zij trekken naar het noorden wanneer de lente is aangebroken, gaan naar het zuiden terug zoodra de herfst zich doet gevoelen. Begeeren zij weiden, welke door hare vruchtbaarheid uit munten, dan trachten zij de eigenaren er van te verdrij ven en vestigen er zich, zoo hun dit gelukt, om van daar uit hunne zwerftochten te vervolgen. Die tochten vaak rooftochten zijn meer dan eens het gevolg van een hon gersnood, welke onder hunne kudde ontstaan is. Die onophoudelijke verplaatsingen, dat nomadenleven der Arabische herderstammen laten hun invloed op de kudde paarden gevoelen. Deze komen telkens in andere omstandigheden, zooals ten opzichte van warmte en koude, droogte en regen, gras en water. Vooral het verschil in luchtdruk telkens oefent grooten invloed op de paarden uit. Die verandering van toestanden is heilzaam voor het paard. Zijne nakomelingen erven wel het type) maar de bijzonderheden verschillen telkens, zoodat het ras langzamerhand veelzijdig ontwikkeld kan worden genoemd. Tot die veelzijdige ontwikkeling draagt nog iets anders bij. De Arabieren berijden hunne schoonste paarden. Wanneer twee stammen met elkander in strijd zijn, bestaat de ge woonte, dat de verslagene aan den overwinnaar zijne strijd rossen afstaat, dat zijn in den regel de merriën; daar de Arabier bij voorkeur de merrie, om hare meer aangename gangen, berijdt. Het gevolg hiervan is, dat prachtige paarden van den eeneu stam in het bezit van een ande-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 332