330
derhalve gepaard gaan met het treffen van maatregelen
tot verbetering van de Ovenvalsche rassen, speciaal de
Makassaarsche en Sandelhoutsche.
Dat deze beide rassen achteruit zijn gegaanis alge
meen bekend. Ik heb hierop herhaaldelijk gewezen en
za.1 er verder niet over spreken. Laat ons evenwel de
oorzaken van dien achteruitgang opsporen, en daarbij trach
ten de middelen tot verbetering aan te geven.
De hoofdoorzaken van den achteruitgang dezer rassen
zijn in beginsel dezelfde als diewelke bij het Javaanscbe
paardenras in het begin van dit opstel zijn aangegeven
a. het voortleven onder dezelfde omstandigheden en invloe
den b. de onderlinge voortteeling. De nevenoorzaken
daarentegenwelke op Java dien achteruitgang hebben
bespoedigd, zijn op Soemba en dat gedeelte van Gelebes,
waar het zoogenaamde Makassaarsche ras te vinden is,
niet aanwezig. Immers
1°. Soemba en Celebes zijn dun bevolkt. Uitgestrekte
grasvelden worden er aangetroffen, waar zoowel de vorsten
als de mindere man hunne kudden paarden in volle vrijheid
kunnen laten weiden.
2°. De inboorling van die eilanden heeft bij zulk een rijk
dom van paarden geringe behoeftendat leidt derhalve tot de
gevolgtrekking en trouwens ook het feit, dat er voor den
Makassaar noch den Soembanees de noodzakelijkheid be
staat om van zijne paarden zware diensten te vorderen of
de prachtigste exemplaren daarvan te moeten verkoopen.
3°. Eene kruising met uitheemsche rassen, zooals op
Java op eene minder oordeelkundige wijze geschiedt,
heeft op die eilanden niet plaats.
4°. De Makassaar en Soembanees hebben zorg voor
hunne paarden. Zij zijn meer herders en paardenfok
kers dan landbouwers, zooals de Javanen.
Bij het nagaan van de oorzaken van den achteruitgang