24 a. Hoe minder, in eenige landstreek, het paardenras achteruit is gegaanhoe minder dekhengsten en tijd wor den gevorderd, om de verbetering daarvan tot stand te brengen. b. Voor die verbetering heeft men de meeste mede werking te verwachten 1°. van eene Inlandsche bevolking, welke liefhebberij voor paarden bezit, deze goed verzorgt, zich aan den landbouw wijdt en welvaart geniet 2°. van Inlandsche hoofden, die min of meer bemid deld zijn en van wie men niet behoeft te vreezendat zij nog niet algemeen bekende praktijken zullen uitoefenen om de bevolking te knevelen; 3°. van Europeesche landhuurders en grondbezitters, wier belang het medebrengt, voor hunne producten lang zamerhand betere vervoermiddelen te verkrijgen. c. Paardenherkomstig van bergachtige strekenwaar het klimmen en dalen van geaccidenteerde terreinen de krachtsontwikkeling der veulens bevordert, zijn sterker en beter tegen vermoeienissen bestand dan de in lage landen geboren veulens. Al deze gegevens zijn in de residentiën Preanger- regentschappenKadoe en Pasoeroean vereenigd. Om die reden is het dan ook aan te bevelen, dat men in deze residentien met de verbetering van het paardenras een aanvang neemt. Zeer juist is het daarom van de regeering gezien, dat zij dit in de allereerste plaats in de Preanger-regentschappen wil laten beproeven, in welke residentie men de meeste belangstelling en liefhebberij voor paarden vindtzooals de aldaar gehouden wedloopen en tentoonstellingen kunnen getuigen. Waar zullen de stations voor de dekhengsten bij voor keur moeten geplaatst worden, is de vraag die thans

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 35