396 men alles, wat nog te regelen viel, tot een goed einde brengen. In de maand April 1858, den tijd waarvan nu sprake iswas de opstand de laatste phase ingetre den. Ofschoon in de Europeesche opvatting van het woord op den linkeroever der Ganges geen vijandelijk leger meer bestondzoo werd echter het gansche land over stroomd door benden partijgangers, die niet anders dan door aanhoudend krachtig optreden der gewapende macht konden uitgeroeid worden. Daar waren nog steeds Ma- haddi Hoessinde Moelvide Bégam en haar zoon Bahadoer Khan en Koër Singh, die nog talrijke man schappen onder hun vanen telden. Behalve de moeielijkhe- dendie deze woelgeesten aan de zaak der orde in den weg legden, had men nog te kampen met den staat van al- geheele wanordewaarin het rijk vervallen wasen ten gevolge waarvan men ook nu en dan oproerige bewe gingen der bevolking-zelve had te onderdrukken. Niettegenstaande de ondragelijke hitte van het warme seizoen eene expeditie in de maand Mei onraadzaam maakte, met het oog op de treurige gevolgen, die voor de Europeesche troepen daaruit konden voortvloeien, werd echter beslotenonmiddellijk tegen Rohilkhand te ageerenten einde het laatste toevluchtsoord aan de op standelingen te ontnemen. Tien maanden waren er verloopen sedert dat land de gehoorzaamheid aan de Compagnie had opgezegd. Na den bloedeloozen opstand van de militairen teBareilly, welke door dien te Shajahanpore gevolgd werdhad van lie verlede de zaak haar militair karakter verloren, vooral toen de Sepoys naar Dehli waren opgerukt om den koning van dat rijk te helpen, en de leiding der zaken in handen kwam van Bahadoer Khan, een eerzuchtig grijs aard die vroeger in dienst der Compagnie was geweest. Bahadoer Khaneenmaal met het gezag bekleedmaakte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 405