plaats dient te geven, voor dat hunne oudste telgen den
dekkingsleeftijd hebben bericht.
Alleen meniën van 4 tot 11 jaar oud en van eene
bepaalde taille, welke in alle opzichten aan de eischen
van een moederpaard voldoen, moeten tot de dekking-
worden toegelaten. Die eischen worden in de daarvan
bestaande speciale werken in het breede ontwikkeld. Men
kan daarbij niet te streng te werk gaan.
Daar de eerste paring een grooten invloed uitoefent op
do volgende afstammelingen van hetzelfde moederpaard en
verschillende dekhengstenmoet men bij voorkeur alleen
die merriën tot de dekking toelaten-, welke of nog nim
mer, of slechts gedekt zijn door hengsten van het ras,
waartoe de moederpaard en zei ven of waartoe de aange
wezen hengsten behooren. Omtrent dien invloed zijn be
langwekkende voorbeelden gegeven, voor zooveel betreft
de veredeling van het vee.
In Europa heeft de dekking alleen in het voorjaar
plaats; in dien tijd worden dan de dekhengsten naar de
verschillende stations gedirigeerd, terwijl zij gedurende
het overige gedeelte des jaars bij het hengstendépöt blijven.
In Indië daarentegenwaar het verschil tusschen de
jaargetijden zeer gering is, heeft de dekking het geheele
jaar door plaats. De willigheid der merriën, welke daartoe
geneigd en ook het meest geschikt zijn, keert 0111 de
drie weken terug. De periode der willigheid duurt ge
woonlijk drie of vier dagen.
Men rekent, dat 1 hengst aanvankelijk jaarlijks gemid
deld 18, en wanneer hij geheel geakklimateerd is, 24
merriën met vrucht kan dekken. Bij het aannemen van
deze cijfers heeft men er op gerekend, dat verscheidene
Zie: Tijdschrift van het Indisch landbouwgenootschapSeptem
ber 1875.