424
alzoo de getalsterkte van het leger te velde onmatig te
verminderen; 2e. de uitgaven voor den bouw en de uit
rusting voor die vestingen zoo onevenredig te doen stijgen,
dat de Staten, niet meer in al de noodige uitgaven kun
nende voorzien, de gewichtige onderdeelen hebben moe
ten verwaarloozen of afschaffen en de wapening en muni
tie beperken tot onaanneemlijke verhoudingen.
Maar onderstellen wij, dat het nieuwe ontwerp wordt
aangenomen. Welke bezettingen, welke wapening behoort
men dan aan die versterkte plaatsen te geven'? Ook op
dit punt zet de heer Brialmont juiste denkbeelden uiteen,
ofschoon zij hunne toepassing niet nabij schijnen.
„Eén punt", zegt hij, „waaromtrent de meeningeu sinds
de jongste oorlogen wel wijziging hebben moeten onder
gaan, is de aard en de hoedanigheid van de troepen,
noodig voor de verdediging van vestingen".
Lang heeft men geloofd, op gezag van Napoleon, van
Soult, van Pelet, van Eogniat, van Lamarque en andere
veldheeren, dat de bezettingen van de sterkten niet moeten
bestaan uit troepen van het actieve leger. De keizer wil
de, dat men ze uit de bevolking zou trekken. „Dat is",
zeide hij, „het schoonste voorrecht van de nationale gar
de". Een dwaling, die slechts van de zijde van zulk een
groot genie verklaard kan worden door zijn onervarenheid
in den vestingoorlog en door zijn vurige begeerte on de getal
sterkte der actieve legers in een tijdperk, toen hij tegen
geheel Europa te kampen had, tot een maximum op te
voeren.
Neen, het is niet met jonge soldaten of invaliden, nog
minder met nationale gardes, vrijwilligers of pas gevorm
de troepen (dus ook niet met schutterijen), dat men
voordeel kan trekken uit de vestingen. Den 5en Janu
ari 1871 schreef de generaal Faidherbe aan den minister
van oorlog: