426
is met de vestingen als met de legerkorpsen en de legers.
Het is niet genoeg ze te hebben en ze te wapenen, men
moet ook nog bevelhebbers bezitten. Juist deze zijn zeld
zaam; toch hangt van hen het behoud van het geheele
land af. Het is niet door de wet om te keerendooi
de chefs onafzetbaar te makendoor de bekwame niet te
zoeken, door de jeugdige niet te onderrichten, dat men
meenen moet zijn plicht re hebben vervuld. Het geweten
is daar om het tegendeel te zeggen.
Spreken wij dus een' laatsten wensch uit, opdat het
in de beslissende ure niet te laat zij. Immers het Fran-
sche leger doorloopt een tijdperkwaarin zijdie het
aanvoeren, geen enkelen misslag meer mogen begaan.
II. De verschanste legerplaatsen.
Dit tweede gedeelte is de aanvulling van het eerste.
Na te hebben aangetoondwat de vestingen moesten
zijnhaar rolhaar ligginghaar wapeninghaar bezet
ting houdt de heer Brialmont zich in het bijzonder bezig
met de verschanste legerplaatsenwaarvoor alle staten
tegenwoordig zulke hooge sommen besteden. Hij neemt
tot motto de woorden uit de memorie van Yauban voor
den Koning, in 1705: „Tot dus verre heeft men al de
voorstellendie ik ten aanzien van de verschanste leger
plaatsen gedaan hebopgenomen als zooveel ongerijmd
heden. Geve God, dat ik ongelijk heb!" Daarna gaat
hij den oorsprong en de vorderingen der geretrancheerde
kampen nazoowel als de voorwaardenwaaraan zij moeten
voldoen.
Volgens hem moeten zij bestaan uit gedetacheerde werken,
op zoo grooten afstand aangelegd van de staddie hun
tot kern dient, dat zij gevrijwaard is tegen een bom
bardement.