269
gemaakt door Toekoe Tjihik, die zich met een 100-tal
volgelingen in het hoogland der IV Moekim schuil hield
en de gemeenschap tusschen onze posten in die streek
herhaaldelijk bedreigde. Den ln Juni werden drie compagniën
infanterie (waaronder twee van de barissan van Bangkallan)
onder bevel van den majoor H. M. A. A. Voigt uitgezon
den om Toekoe Tjihik op te sporenmaar men slaagde
daarin niet. Bij afwisseling bleef de vijand zich tusscheu
de IV en VI Moekim vertoonen; den 7n Juni word zelfs
eene kleine patrouille tusschen La.mpagger en Oleh-lch
onverhoeds door eene overmacht aangevallen en in de pan
gehakt. Vooral den 13'1 en 14n Juni verontrustten kleine
vijandelijke benden de streek tusschen Pekan Badak,
Djempit en Sinangri in die mate, dat herhaaldelijk pa
trouilles moesten worden uitgezonden om ze te verjagen.
In de tweede helft der maand Juni was het daar rustiger;
maar in den aanvang van Juli werd het gebied der IV
Moekim weder door Toekoe Tjihik onveilig gemaakt.
Om dat terrein van vijanden te zuiveren, rukten den
7" Juli twee kolonnes uit Kotta Radja opieder sterk drie
compagniën infanterie, en aangevoerd door de majoors L. G.
Diepenheim en A. J. H. Lube.ck, terwijl de generaal-majoor
Wiggers van Kerchem de operatiën leidde. Eene der
kolonnes marcheerde naar de kloof van Blangkalla, de
andere naar die van Beradoean of Groera. Gedurende drie
dagen werd het gebergte zooveel mogelijk doorzocht,
waarbij enkele schuilplaatsen des vijandsdie hem tot
berging van leeftocht dienden, werden vernield. Tevens
doorkruiste eene compagnie de vlakte der IV Moekimver
kende de Koerong Raba tot nabij hare monding en vond
daar een geschikt punt om op den linkeroever over te gaan,
dat echter door den vijand verdedigd werd, die de patrouille
beschoot.
Op deu 13n Juli verliet eene kolonne van vier compagniën