122
der Indische oorlogen zoo dikwijls gewag maakt. Een
vijftigtal Sepoys, die zich in een ravijn verborgen hadden
verdedigden zich tot het uiterste tegen de Schotsche infan
terie, die hen omsingeld had; geen hunner kwam levend
uit deze nederige thermopylen.
De goede uitslag van den strijd deed weldra een be
slissende overwinning verwachten; daar de intocht dei-
troepen in Gwalior elk oogenblik kon plaats hebben, zoo
gebood eene wijze staatkunde, de bevolking zekere
bewijzen te geven, dat de tocht geen ander doel had dan een
trouw bondgenoot in zijn gezag te herstellen. Scindia zoude
hiertoe en om alle vrees voor annexatie te verbannen
te midden der Engelsche troepen Gwalior binnentrek
ken. De Maharadja had zich reeds bij het leger gevoegd
om tot den val van de plaats mede te werken en werd
tegen den avond in het hoofdkwartier bescheiden. De
kolonne van den brigadier Smithdie uit het zuiden
kwam aanrukken, kwam den avond van den dag waarop het
gevecht bij Morar had plaats gegrepente Kota ki Serai
aan, een plaats aan de kleine rivier Omrar gelegen,
en ongeveer zes mijlen van Gwalior verwijderd. Aan
gene zijde van dat dorp slingert de weg zich tusschen
een keten van heuvels totdat hij op de vlakte uitkomt,
te midden waarvan Gwalior zijne torens verheft. In den
morgen had reeds eeu voorposten-gevecht plaats gegre
pen; de vijandelijke posten waren aan de overzijde dei-
beek ontdekt en dadelijk twee eskadrons van het 8e
regiment koninklijke huzaren en eenig voetvolk ter ver
dere verkenning op hen afgezonden. Door een aan het
oog onttrokken batterij met een hevig vuur begroet,
maakten de huzaren zich met een schitterende charge
daarvan meester; zij vertrokken niet dan nadat de stuk
ken vernageld waren en de vijand met overmacht kwam
opzetten. Eenige inlandsche ruitersdie hen te gemoet