165 2o. naarmate van den rang dien men het laatst heeft be kleed, en 3o. naarmate van den tijd dien men in zijn laatsten rang heeft doorgebracht (blz. 16); maar die beginselen worden in zijne beschouwingen o. i. niet consequent gehuldigd en toegepast. Immers zoo zegt de Schrijver ten aanzien van het eerste punt, dat strikt genomen even goed pensioen behoorde te worden betaald voor één als voor veertig jaren dienst, omdat men wel beschouwd ook bij korten tijd van dienst een gedeelte van zijne inkomsten voor het pensioen heeft laten staan. Maar hij laat dit gezichtspunt dadelijk los, en acht het, zoowel in het staatsbelang als in dat der individuenvolkomen gewettigd dat slechts pensioen wordt verleend na een vastgesteld, onafgebroken aantal jaren dienst. Is dit juist? Onzes inziens geenszinsalthans niet voor een zoo groot aantal dienstjaren als thans is voor geschreven. Wat toch is het door den Schrijver aange voerde motief? Aroor het bestaan van eene geregelde en geoefende krijgsmacht is het een vereischte zegt hij „het veranderen van loopbaan niet al te gemakkelijk te maken aan den jeugdigen militair. Deze moet terugge houden worden van overijlde handelingen, die tot scha de van 't algemeen zouden strekken. Hij moet worden gedwongen rijpelijk na te denkente wikken en te we gen alvorens een besluit te nemen. Hij bevordert daar door tevens zijn eigen heil". De tegenwoordige eisch van veertij- jarigen dienst wordt alzoo verdedigd door de veronderstelde lichtzinnigheid van „den jeugdigen militair". In de daad zal men ons moeten toegevendat deze verdediging en eenige andere wordt niet aangevoerd vrij zwak is. Zij zou er toe kunnen leiden, dat men, zooals boven gezegd, een minimum diensttijd van b. v. vijf effective jaren stelde om voor eenig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 171