166
genot van pensioen in aanmerking te komen; maar als bij
mannen van twintig- of dertigjarigen diensttijd nog zoo
veel lichtzinnigheid aanwezig is dat zij onbedachtzaam van
carrière verwisselen, ware het beter dat men hen nooit
officier gemaakt hadTrouwensook volgens den Schrij
ver is het thans geopperde bezwaar niet grootlezen wij
niet eenige bladzijden te voren (blz. 6) dat de mensch
„geen duizendkunstenaar" is, en dat het veranderen van
beroep in onze maatschappij allengs zoo moeilijk is gewor
den, „dat de meesten verplicht zijn bij het eens gekozene
te volhardenook dan wanneer het hun niet dan een
kommerlijk heden en eene twijfelachtige toekomst verschaft"?
Tegenover zijne erkenning van het recht van den Staat
om een bepaald aantal dienstjaren te stellen als voor
waarde om voor het genot van pensioen in aanmerking
te kunnen komen, stelt de Schrijver de meening, dat ook
pensioen behoort te worden betaald voor de jaren die men
boven het vastgestelde aantal heeft gediend. kV ij erkennen
de billijkheid, hiervandoch wijzen er op, dat in dien geest
slechts naar behooren zou kunnen worden gehandeld door
toetreding tot de door ons gewenschte regeling.
W ij zeiden zooevendat de Schrijver geene andere ver
dediging aanvoerde dan die welke de veronderstelde licht
zinnigheid der individuen ten grondslag hadvoor de be
paling van den veertigjarigen diensttijd. Men zou ons
kunnen tegenwerpen dat de Schrijver (bl. 17) in deze
bepaling ook nog een waarborg ziet tegen willekeur en
ontijdige, ongemotiveerde pensioneering. Maar wij ant
woorden daaropdat in de eerste plaats van willekeur moei
lijk meer sprake kan zijn zoodra men altijd pensioen uit
keert en dus feitelijk geheel met den persoon afrekent
en de door hem bewezen diensten volledig betaalten
in de tweede plaatsdat die willekeur in de practijk hare
grenzen zou hebben door den eischdat het officierskorps