- 170
van het Nederlandsche of Indische leger, hetzelfde pen
sioen toekomt. De redenenwelke hij hiervoor aan
voert, komen ons echter niet steekhoudend voor. Immers,
het motief dat alle onderdeelen eener krijgsmacht even
onontbeerlijk zijn voor den staat die haar onderhoudt,
zou even goed kunnen leiden tot het besluit, dat b. v.
een kapitein en een majoor evenveel tractement zouden
moeten erlangen. Wij kunnen ons echter wel vereenigen
met de meening, dat bij hetzelfde leger aan de officieren
der verschillende wapens ook hetzelfde pensioen toekomt,
zooals nu ook als regel is aangenomen.
In een volgend hoofdstuk, handelende over de „geschiede
nis der regeling van het bedrag der pensioenen", toont
de generaal Weitzel aan, hoe me® dikwijls, bij de vaststel
ling van pensioenen en van pensioensverhoogingen voor
Indischen dienst, om het juiste woord te gebruiken, ge
scharreld heeft, en hoe ten aanzien der drie deelen der
krijgsmacht: marine, Nederlandsen en Indisch leger, tel
kens geheel afzonderlijke en van elkander afwijkende re
gelingen getroffen werden, die natuurlijk weer aanleiding-
gaven tot nieuwe aanspraken van hen, om wie men niet
dadelijk had gedacht. Ieder der drie militaire departementen
van algemeen bestuur gaat zijn eigen weg, zonder zich
veel om de anderen te bekommeren; is nu bij een dier
departementen de eene of andere klasse van militairen
door de gedane greep bevoordeeld boven de ranggenooten
bij een ander, dan moet de zaak natuurlijk weer in 't ge
lijk worden gebracht. Nieuwe wetten en nieuwe onge
lijkheden zijn er het gevolg van (blz. 45). In de Tweede
Kamer noemde men dit onlangs het „bascule-stelsel".
Op dit oogenblik is het Indische officierskorps ten aan
zien der pensioensregeling zeer bepaald in het nadeel, niet
alleen in vergelijking met de civile ambtenaren wat