vooral- voor de hoogere rangen geldtmaar speciaal, ten aanzien der subalterne rangen, ook met de officieren van het Nederlandsclie leger. De generaal Veit.zel toont dit volgenderwijze aan: „Do Minister van Koloniën heeft het reeds veel te lang aangezien, dat de kapiteins en luitenants van het leger in Oost-Indië een betrekkelijk veel lager pensioen bekomen, dan die bij de landmacht in Nederland. Men bedenke dat een kapitein van gezegde landmacht, die slechts vijf jaren in Indië heeft doorgebracht, mettertijd als maximum een pensioen van f 1935, kan erlangen; terwijl een kapi tein van het leger in Indië, hoelang hij daar ook moge hebben gediend, het niet verder brengt dan tot f 1600, In de beide luitenantsrangen wordt het maximum-pensioen te zelden verworven om hethier in aanmerking te brengen, maar zeer mogelijk is liet, dat aan luitenants met vijfjarigen In- dischen dienst in Nederland het volle normale pensioen wordt toegelegd; zij kunnen dan door den tijd resp. f 1265, en 1175,krijgen, terwijl de luitenants van het leger in Nederlandsch-Indië hoeveel jaren zij daar ook door brengenresp. met' f 900,en f 700,tevreden zullen moeten zijn. Nog sterker is het evenwel, dat het minimum-pensioen der 2de luitenants van het leger in Indië geringer is dan het maximum-pensioen der korporaals die onder hen dienen." Hieruit blijkt, dat verbetering in de bedragen der pen sioenen voor de subalterne rangen door de billijkheid ge boden wordt. Voor de hoogere rangen is dit evenzeer waar: de Chef van een der civile departementen van algemeen bestuur heeft na 30 jaren dienst 9000,— pensioen; de "Chef van het Departement van Oorlog, tevens komman- dant van het leger, heeft steeds veel meer dan 30 jaren dienst en kan niet meer erlangen dan f 8000, Toen de generaal Kroesen tot komiuandant van het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 177