176 Jurien de la Gravière zijne geleerde studiën over La Ma rine d'autrefois et la flotte de la Mer Noireen daarna Camille Rousset zijn Histoire de la guerre de Crimée. Het is van dit laatste werk, dat wij hier een aan een Fransch tijdschrift ontleend overzicht wenschen te geven, als tegen hanger van dat van Todleben's werk over de verdediging van Sebastopol, hetwelk ten vorigenjare in het Indisch Militair tijdschrift een plaats vond (1877, II, blz. 115). In het boek van den heer Rousset worden de krijgs- verhalen voorafgegaan door een Inleidingwaarin de schrij ver de diplomatische onderhandelingen heeft saamgevat, die als het ware de voorrede van den oorlog in het Oosten waren. Als men dien doorwrochten arbeid leest, voelt men weder den indruk van verbazing, dien al de gescheidenis- sen van de verwikkelingen van dezen tijd ons reeds gege ven hebben. Men staat verstomd als men ziet om welke nietige twisten over kasten, lampen en sleutels het beken de vraagstuk van de heilige plaatsende eerste aanleiding van een bloedigen oorlog, opgeworpen is geworden. De spitsvondigheden, door de onderhandelaars op de conferentie te Weenen in het werk gesteld, hebben ten laatste den heer Rousset op zijn beurt boos gemaakt: „Men begon op nieuw," zegt hij, „dien haarklovenden, langwijligen, ondankbaren arbeid van vergelijking tusschen teksten, die zoo min mooglijk op elkander geleken; men ploos woorden uit, men woog lettergrepen, men kibbelde over komma's en punten; spraakkunstenaren zouden niet meer hebben uitgericht." Als de schrijver ons met zulk een diepe ontroering de verwoede worstelingen van Inkerinan, van den Groenen Heuvel, van de Witte Werken zal verhalen, als hij ons de genomen en hernomen redoutes zal toonen, verdronken onder poelen van bloed, waarin de voet der soldaten uit-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 182