181
wierp men het in de armen van den Germaanschen verlok
ker het kanon, dat Sebastopol omverwierp, had tot histo
rische weerklanken èn dat van Sadowa èn dat van Sedan." (1)
Men kan zich met den heer Laugel ook nog afvragen,
of deze oorlog, „die gedurende eenige jaren dynastieke
belangen diende, ook onze nationale belangen bevorderde."
De heer Rousset geeft, ondanks de nieuwe bescheiden,
die hij verzameld heeftgeen categorisch antwoord op die
vraag.
De veldtocht in het Oosten was aanvanklijk een im
provisatie van het keizerlijk bewind. Ofschoon men sinds
een jaar een oorlogsverklaring te duchten hadwas men,
toen het oogenblik voor handelen aanbrak, onvoorbereid.
Gelijk in 1870 was men niet gereed. Dit is de onveran
derlijke geschiedenis van het tweede keizerrijk. In zijn
jaren van roem en voorspoed verschijnt het reeds gelijk
de beslissende ramp het voor ieder zal bloot leggen. De
overwinningen in het Oosten kunnen reeds de verpletterende
nederlagen van Reichshofen en Sedan doen vooruitzien.
Dezelfde zorgeloosheid, dezelfde wanorde, hetzelfde avon
tuurlijke beheerdat altijd rekent op de laatsten oogenblik
om, door het wegwerpen van millioenen, jaren verzuim
te herstellen. De brieven, die de opperbevelhebber aan
het gouvernement richtschijnen geschreven met denzelfden
inkt als de wanhopige telegrammen der generaals van 1870.
„Het valt mij smartelijk het te zeggen," schrijft Saint-
Arnaud aan Napoleon III, „gelijk wij nu zijnzijn wij niet
georganiseerd en niet in staat den oorlog te voeren. Wij
hebben slechts vier en twintig bespannen stukken, klaar
om te vuren. Uit het oogpunt van leeftocht is onze
toestand nog treuriger. Men voert geen krijg zonder brood,
zonder schoenen, zonder ketels en veldflesschen. Ik vraag
Uwe Majesteit vergiffenis voor deze bijzonderhedenmaar
Lord Palmerston et Lord Russellp. 129.