186
het oog te luiken voor de schittering van die glorie, waar
van wij het ijdele hebben leeren kennen, en uit naam
van het vaderlanduit naam van de eeuwige zedeleer
te veroordeelenwat niet uitgewischt kan worden? In
het werk van de Saint-Arnaud is niets onuitroeibaar be
halve zijn misdaad. Het was noodig eenigen blaam te
mengen in den lof op zijn militaire talenten. Een ge
dachte van dezen aard drong zich zeker in den geest van
den schrijver, toen hij in eenige ernstige en sobere regels
de laatste oogenblikken van den maarschalk beschreef:
„Den 29™ September, om vier uur des middags,'had hij,
onder de laatste zegenbede van den priester, zijn ziel over
gegeven aan den Oppersten Rechter
De geschiedschrijver van den Krim-oorlog heeft zich
vergenoegd met deze bescheidene zinspeling op de hemel-
sche rechtvaardigheid. Men moet er bijvoegen, dat de
heer Rousset, geheel verdiept in zijn verhaal van 1854,
aan de beslommeringen van onzen tijd verbiedt, zijn his
torische stemming te verstoren. Een enkele maal misschien
heeft hij zich overgegeven aan de verzoeking, een blik te
slaan op de dingen van den dag. Als hij ons herinnert,
in welke gemoedstemming de verdedigers van Sebastopol
verkeerden, zegt ons de vriend van den generaal Trochu
„Daar geen leêgloopende menigte, geen uit hun loopbaan
geworpen personen, die onvermijdelijke kweekers van wan
orde geen politieke verdeeldheidgeen maatschappelijke
wangunst.
De zedeleer is niet eeuwig, maar volgt ook een wet van ontwik
keling, gelijk al het overige. De zedelijke zintuigen worden met den tijd
scherper, gelijk de lichamelijkehet gezicht, het gehoor enz. Vroeger
oudersclieidde de menschheid niet tusschen zwart en blauw. Thans heeft
zij nog weinig besef van recht. In de staatkunde doet ieder vooral het
belang gelden. Het bezit van koloniën, exploitatie, inlijving, batig-slot-
politiek, enz. stuiten bijna niemand tegen do borst. Vertaler.