190 van hem aanhaalt in het tweede deel, teekenen hem ge heel. Het was een waar legerhoofd, maar gebiedend, onbeschoft, hardvochtig voor zijn ondergeschikten, en tegenover de machthebbenden een onverwinnelijke stijf hoofdigheid wetende te paren aan handighedenden gesle pensten hoveling waard. Hij behoort geheel tot zijn tijd door het bejag van effectde zucht om den telegraaf te doen spreken en een goede dosis kwakzalverij, vermengd met veel zelfvertrouwen. Het is een oorspronklijke aard, maar die weinig gene genheid wekt. Zonder den man der Dahra-grottenzonder den blikken kop", gelijk de Zouaven hem noemden, zou men misschien den Malakof niet zoo spoedig genomen hebben. Maar tegen welken prijs heeft men hem betaald In één woord, hij is te rangschikken onder die oorlogsman nen, die het bloed der hunnen niet sparen en die men heeft kunnen noemen: „helden ad tienduizend man in het uur." Hiel hield niet van Pélissier. Een zijner uitspraken over hem verdient opgemerkt te worden, want zij bewijst, dat de uitstekende militairen van dien tijd soms doorzagen, hoezeer de school van Afrikaeen ongenoegzame voor bereiding tot den grooten oorlog was. „Ha een langen vrede", schrijft hij aan den maarschalk Yaillant, „weet niemand zich te bedienen van een leger van 180,000 man. Dat is een te zwaar leger. Men (lees: Pélissier) heeft uitgemunt in kleine gevechten in Afrika; men wil niets anders dan zulke gevechten, op het gevaar af daarbij meer menschen te verliezen dan in een veldslag, zonder een groote uitkomst te behalen. Daar onze soldaten zeer goed zijn, zullen wij er toch komen." Pélissier, een hofman, deed aan de Koningin van En geland zeggen, dat hij op haren doorluchtigen verjaardag den gelukkigen aanval op den Groenen Heuvel bepeinsd had, en dat deze omstandigheid hem „geluk had aange-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 196