191
bracht." Hij bespoedigde de volvoering van de slecht
voorbereide bestorming van den Malakof, omdat hij wilde,
dat zij zou plaats hebben op den 18en Juni, en dat deze
verjaardag aan de wereld Engelschen en Franschen zou
toonen, verzoend in een gemeenschappelijke overwinning
en door de Russen de wraakneming voor Mont-Saint-Jean
doende betalen. Deze zorg voor effect berokkende ons
de bloedigste nederlaag van den geheelen veldtocht.
Tegenover de onder zijn bevelen geplaatste generaals
was hij stuitend onbeschoft en legde hun grof het zwijgen
op; hij bejegende hen in den vollen raad zoo ruw, dat
een hunner,Mayran, bij het uitgaan uitriep„Er blijft niets an
ders over dan zich te laten doodschieten," en dat een ander,
Beurier, met tranen in de oogen aan den generaal Mei
vraagde, of het hem mooglijk was bij het leger te blijven.
Hiel, ofschoon bij enkele gelegenheden ook hevig toe
getakeld, boezemde hem ontzag in door zijn titel van
adjudant des keizers. Na den mislukten storm tegen
Malakof had hij een afschuwelijk woord, dat het geheele
leger deed blozen. Sprekende van Mayran en Brunet,
die zich aan het hoofd der stormkolonnes hadden laten
dooden, zeide hij: „Zoo zij niet gesneuveld waren, zou
ik hen voor een krijgsraad hebben getrokken." Zoowel
uit wangunst tegen Bosquet, wien ieder de overwinning
van 7 Juni toeschreef, als uit vleizucht jegens den Kei
zer verving hij dien ondervindingrijken bevelhebber door
den aanvoerder van de keizerlijke garde, en veroorzaakte
alzoo de nederlaag van 18 Juni.
Yóór deze overwinning, toen hij zich zeker waande
het geluk in zijn hand te hebben en de onbeschoftheid
van zijn taal door een overwinning te rechtvaardigentoon
de hij ieder een stalen voorhoofd en zette zelfs den Keizer
op zijn plaatsna de nederlaag buigt hij het hoofdle
vert een pleidooi en betuigt den diepsten eerbied „voor