193 neerviel in een der loopgraven, door hem zeiven aan gelegd. Rousset bewijst een welverdiende hulde aan de dappere genie-officierendievan afstand tot afstand «bedekt met aarde, druipende van zweet", uit den on dergrond van den Chersonesus te voorschijn traden om den dank van de hoogste bevelhebbers te ontvangen. Hij noemt er een vrij groot getal van op; ik verwonder mij nergens in zijn verhalen den naam van den comman dant Tholer terug te vinden, die toch aangehaald wordt in den brief van Yaillant aan den maarschalk Hiel van 12 Sept. 1855. De commandant Tholer speelde een werk zame en oorspronklijke rol in den mijnenarbeid; hij heeft den „onderaardschen oorlog" bestuurd tegen het bastion van den Mast en er een merkwaardig verslag over geschreven, gedrukt achter het Journal der operations du génie. De heer Oamille Rousset beoogt niet het schrijven van mooie stukken geschiedenis; geheel zijn boek beveelt zich aan, van het eerste woord tot het laatste, door de zelfde hoedanigheden: de klaarheid, zoo noodig in alle krijgskundige uiteenzettingen, een smaakvollen eenvoud en hier en daar een schilderachtigen trek. Een enkele maal echter treft men een verhaal aan, dat men gaarne afzonderlijk zou lezen eti dat op zich-zelf een volledig tafe reel vormt. De schrijver is een goed schilder van veldslagen men kan de voorstelling van het openen der loopgraaf in den nacht van 9 op 10 October en van het plaatsen der eerste schanskorven aanbevelen, want „zoo de bele geringsoorlog even groote gevaren kent, heeft hij zeker geen ontroerender uren"; van den grooten artillerie-slag, den 17en October aangevangen, toen al de Engelsche en Fransche batterijen te gelijk tegen de stad donderden, toen zelfs de vloten deel namen aan het gevecht door 13

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 199