226 3°. dat het zenden naar Atjeli eener goed uitgeruste Nederlandsehe strijdmacht ter sterkte van 4000 man alles zins wenschelijk en ook practisch uitvoerbaar is. Wij willen thans op onze beurt in cenige beschouwin gen treden omtrent de toestanden te Atjeli, en dan aan die beschouwingen enkele opmerkingen vastknoopen om trent de zienswijze des schrijvers. De groote wenschelijkheid om eiken Indischen oorlog, en thans in het bijzonder dien tegen Atjeli, zoodra mo gelijk te beëindigenwordt door een ieder beaamd. W at den laatsten betreftsedert vijf jaren spant het Neder- landsch-Indisch leger zijne beste krachten in om een af doend resultaat te verkrijgen, maar tot dusverre werd dit doel nog niet bereikt. In de talrijke 'gevechten, na de verovering en de be zetting van den Kraton tegen de Atjehers geleverdzoo wel in Groot-Atjeh zelf als in de daarvan afhankelijke staten op de N\ est-, Noord- en Oostkust, zijn onze troepen steeds overwinnaars gebleven; de vijand is steeds met groo- ten of kleiner verlies verslagendoch nog werd hij niet geheel ten onder gebracht. Wat is daarvan de oorzaak? Ziedaar een vraag, door velen gedaan, en nog steeds aan de orde van den dag. Menig belangstellende heeft die vraag in 't openbaar beantwoord; dikwijls geen rekening houdende met de omstandigheden waaronder men te Atjeh verkeerde, keur de men ontzettend veel af van hetgeenzoo uit een zuiver militair als uit een technisch oogpunt, te Atjeli is verricht. Maar wat men had moeten doen, is nooit afdoende betoogd geworden, en wel om de eenvoudige reden, dat niemand tot dus verre in staat is geweest te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 232