227
zeggenwaar het werkelijk object van den oorlog moet
worden gezocht.
Met liet nemen van den Kraton in 't begin van 1874,
van den zetel dus van liet Sultansbestuurvan de hoofd
stad des rijksmeende men destijds den oorlog geëindigd
te hebben. De kracht des vijands althans achtte men
gebrokeneene afwachtende houding tegenover de hoof
den en het volk, gepaard aan eene welwillende bejegening,
zouden er van zelf toe leiden om hoofden en volk tot
ons te brengen.
Bijna twee jaren lang werd die afwachtende houding ge
handhaafd. In den vroegeren Kraton vestigde zich het Xe-
derlandsch-Indisch bestuur; daaromheen werd een kring
van versterkingen aangelegdzoowel ter bescherming van
dat bestuurals tot het openhouden eener veilige ge
meenschap met de zee.
In stede van eenige toenadering te toonen, verschanste
de Atjeher nu echter zijn gebied door eene linie van ver
sterkingen, tegenover en kort nabij de onze; uit die li
nie bestookte hij onze patrouilles en onze posten; zijn
overmoed nam toe.
Het werd dus noodzakelijkhem uit zijne liniën en
meer binnen 's lands terug te drijvenen hem daarbij te
vens af te snijden van zijne hulpbronnen ter zee.
De geheele Sagi XXV Moekim en een gedeelte der
Sagi XXI Moekim werd daarop achtervolgend door onze
tioepen genomen en bezet, terwijl tevens de voornaamste
staatjes op de Koord-, Oost- en Westkust getuchtigd,
beoorloogd en onder het Xederlandsch-Indisch gezag ge
bracht werden.
Doch al spoedig bleek het, dat men ook nuten opzich
te van de onderwerping van Groot-Atjeh, niet veel ver
der gekomen was. Men had zich gevleid met de hoop
dat door de evenbedoelde handelingen de nog in verzet