229 De vraag rijst nu, of onze troepen verder het binnen land zullen inrukken en de vijand zich eindelijk voor ons buigen zal. In het wezen der zaak dus dezelfde vraag, die reeds zoo dikwijls ook bij vroegere operatiën ge daan werd. Twijfel is geoorloofd, of thans beter resultaat verkregen zal worden dan voorheen. Onze macht zal niet toelaten het veroverde gebied bezet te houdendit lag trouwens ook niet in het doel van den tocht, die alleen dienen moest om Ilabib Abdoel Racliman met zijne aan hangers te tuchtigen voor hunne nachtelijke aanvallen en voor hun jongsten inval in ons gebied. Daarom was deze excursie dan ook zeker noodig; maar ofschoon de toe komst met den sluier des geheims bedekt is en niemand iu staat is dien sluier thans reeds op te heffen, komt het het ons voor dat men van die excursie niet moet ver wachten dat zij tot afdoend resultaat zal leidenhet waar schijnlijkst is, dat, zoodra onze troepen na tuchtiging des vijands terugtrekken, de vijand weder voorwaarts komt, de vernielde versterkingen weder opwerpt en zijne wijze van oorlogvoeren weder evenals voorheen in toepassing brengt. Maar waarom, zou men kunnen vragenkan men niet met eene zoo aanzienlijke macht, gerugsteund door eene dubbel zoo sterke, te Kotta Radja en op de posten ge legerd verder in het binnenland voortrukken en het object des oorlogs nemen? Het antwoord op die vraag wordt gedeeltelijk gevonden in het opstel des Heeren Bo- rel; op blz. 468 van De Militaire Spectator schrijft deze: „Ru is het evenwel moeilijk, bij een oorlog tegen in- landsche stammen den gang der zaken zoo geheel te be- heerschen als in Europa, waar overmacht en goede lei ding gewoonlijk reeds na korten tijd aan een der partijen de overwinning toekennen. De toestanden zijn in Indië geheel eigenaardig; de oorlogen hebben er een gansch

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 235