234 macht voldoende is geweest tot bereiking van het doel, dat men zich in 1873 voorstelde: het veroveren van den Kraton des Sultans; maar dat zij onvoldoende is geweest, om de onderwerping van het geheele Atjehsche rijk bin nen korten tijd te verkrijgen. Daarvoor had ons leger te velde veel sterker moeten wezen dan het bij mogelijkheid te ma ken was. Omtrent de beantwoording dei' vraag of onze troepen te Atjeh over de noodige hulpmiddelen konden beschik ken, deelen wij geheel des Schrijvers meening. In korte nabijheid van het oorlogsterrein was alles te verkrijgen wat voor de behoefte des legers noodig was daaraan heeft dan ook nooit gebrek bestaan. De moeilijkheid echter, waarmede men gedurende de drie eerste jaren na het begin der tweede expeditie te worstelen had, om al die hulpmiddelen van af de plaats van lossing te brengen naar de plaats van verbruik, laat de Schrijver buiten reke ning. En toch is dit een zeer belangrijke factor, die bij eiken Indischen oorlog een beslissonden invloed moet uitoefenen. Eerst na de voltooiing van het ijzeren zee hoofd en van den spoorweg is in het groot gebrek aan transportmiddelen, althans voor zoover de voorziening van Kotta Radja en voorwerken betreft, eene verandering ten goede gekomen. In de derde plaats vroegt de Heer Borel, of het ter rein van den oorlog bijzonder uitgestrekt of weinig toe gankelijk was. Neen, zegt hij: „De terreinen zijn te Atjeh wel dicht begroeid, maar over het algemeen volstrekt niet ongunstig; de kampongs liggen zeer nabij elkander; over al vindt men breede, bruikbare voetpaden. De bodem is er, behalve op de rijstvelden, droog en vast; breede ri vieren moerassen, ravijnen, kloven, zware hellingen enz. die den marsch van troepen zoozeer belemmeren, worden er maar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 240