- 236 deelt dus de driehoekige vallei nagenoeg in twee gelijke doelen. De breedte der rivier bedraagt bij den Kraton ongeveer 100 meters, doch eenigszins stroomopwaarts vermindert zij al spoedig tot 50 metersen zal verder binnen 's lands zeker niet grooter zijn. De capaciteit van de Atjeh-rivier is niet groot; zij is ondiep, hare oevers liggen hier en daar een weinig hooger dan het omliggen de terrein. Zijrivieren van eenige beteekenis treft men niet aan, en die er nog zijn ontspringen, voor zoover bekend, niet op de noorder- of zuider-bergketenen, maar nemen hun oorsprong uit rawah's of moerassen. Hare breedte bedraagt 2 a 3 meters; zij hebben zeer weinig diepte; meestal zijn het slechts gegraven kanalen. De Ivoeroeng Daroe maakt hierop eene uitzondering; haar water springt, nabij de missigit Daroe, aan den voet van liet zuider-gebergte, uit de rotsen te voorschijn. De vallei is geheel vlak, en bestaat voor verreweg het grootste gedeelte uit kleigrond. Ten gevolge van het ge brek aan helling kunnen de rijstvelden niet van levend water voorzien worden, maar zijn zij afhankelijk van den regen; de galangans of dijkjesdie de verschillende sawah- vakken afsluiten, zijn dan ook tamelijk hoog en niet van overlaten voorzienten einde het water zoolang mogelijk op die vakken te houden. Op zeer vele plaatsen in de vallei treft men moerassen aan, op het oog dikwijls niet van de gewone sawah te onderscheiden. Men denke hier slechts aan het moeras nabij Loöngten zuiden van Longbatta Missigit, en aan hetgeen daar, in December 1874, met het 10° bataillon infanterie voorviel. Dergelijke moerassen zijn in den regel tamelijk uitgebreid; de geheele bouw van liet terrein leidt trouwens daartoe. Ton gevolge van het veelvuldig buiten hare oevers treden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 242