237
van de Atjoli-rivier, waarbij telkens zand of klei wordt
achtergelaten dat nabij die oevers het eerste zakt, zijn
deze oevers in den regel eenigszins hooger dan het
nevenliggende terrein ook nabij den voet van het gebergte
loopt het terrein eenigszins op. Door deze twee oorzaken
zijn de twee ten noorden en ten zuiden van de Atjeli-
rivier gelegen langwerpige strooken grond van lieverlede
herschapen in grootebreede gotenwaaruit het water
niet overal en gelijkmatig naar zijn natuurlijk af
voerkanaal de Atjeh-rivier vloeien kan het blijft hier
en daar staan en vormt de bovenbedoelde moerassen.
Zelfs in de kampongs worden deze menigmaal aangetroffen,
en vormen daar de lastige nipahbosschenzooals o. a. in
Longbatta, Lamsajong, Ivajoe Leh en Atoë.
Stelt men zich nu in de Atjeh-valM een tropisehen
regen voor, die twee of drie dagen aanhoudt; het water
van de hellingen der omliggende bergketens in die valle;
vloeiende en te vergeefs een uitweg zoekende naar de
weldra hoog gezwollen rivierdan kan men lichtelijk
begrijpen, dat do vallei weldra in een meer is herschapen,
met een sterken stroom van het zuidoosten naar het
noordwesten. Houdt de regen op en is na eenige dagen
het water grootendeels afgeloopen, dan blijft toch nog
een gedeeltedoor de galangans tegengehoudenop de
sawahvakken staan. In die natte en doorweekte klei is
het marcheeren moeilijk en vermoeiend, ja afmattend; er
zijn veertien dagen tropische zonnehitte noodig om zoodanig
terrein weder droog te maken.
Reeds in het begin van dit opstel werd in korte trekken
een beeld gegeven van het terreinwaarop onze troepen
zich in Atjeh moeten begeven. Voltooit men dat beeld
met de thans gegeven schildering der Atjeh-vallei in
:t algemeendan zal het duidelijk zijn dat het Indische