241 operatielijn verzekerd is. Ligt het terrein tusschen Mon- taseh en onze tegenwoordige linie voor ons open, is het ons nauwkeurig bekenddan eerst is de tijd tot verder offensief optreden gekomen. Zoo zullen wij langzamer hand moeten voortdringentot het einde toeen daarbij elke Moekimelke kampong de kracht onzer wapens doen gevoelen, tenzij een tot nog toe niet te voorzien gelukkig toeval de drijvers van het verzet tot ons brengt. Yan het Nedeblandseh-Indisch leger zal dus waarschijn lijk in de eerste jaren nog zeer veel krachtsinspanning- gevorderd worden om de onderwerping van Atjeh te vol tooien. Yeel is er gedaan, maar veel blijft nog te doen over. Het zal die taak met volharding ten einde toe blij ven volhouden, en evenals overal elders in den archipel zal het oolc hier eindigen met de overwinning te behalen. Menig offer zal daarvoor echter nog moeten worden ge bracht bij de vele die Atjeh reeds geëischt heeftzoo in geld als in bloed. Evenals elk leger na een langdurigen oorlog, heeft in- tusschen het Indische leger de laatste vijf jaren veel ge leden. Yan den tegenwoordigen toestand geeft de Heer Borel (blz. 469 en 470) een schets, die in vele opzichten juist, in sommige overdreven is, en waarbij niet genoeg rekening is gehouden met de krachtige aanvulling die het leger voortdurend onderging. Zoolang nog kan worden gehandeld zooals in den laatsten tijd te Atjeh is geschied, is het moeilijk om met den Heer Borel in te stemmen, wan neer deze tot de conclusie komt dat het Indische leger is „afgetobttot uitputtens toe vermoeidsnakkende naar verademing en rustdie het dringend behoeft en ten volle verdiend heeft De toestand van ons leger is in vele opzichten ongun stig; maar zóó onrustbarend is die toestand niet. Hij 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 247