244
doen dan den Heer Borel naar dat opstel te verwijzen;
wellicht zullen daardoor zijne denkbeelden eene gekeele
verandering ondergaan.
Indien wij ons, blijkens het bovenstaande, in gee-
nen deele kunnen vereenigen met het plan van den Heer
Borel, zooals wij reeds zeiden achten wij eene ver
sterking van het Indische leger zeer noodigzoowel
om dit leger wat op zijn verhaal te doen komen als om,
indien de gelegenheid gunstig ismet meer kracht in
Atjeh te kunnen optreden.
Men zou dan wellicht (met zekerheid is niets te zeg
gen ook omdat de gang van de krijgsoperatiën in Indië
niet alleen van het beschikbaar aantal soldaten, maar
ook van anderen factoren b. v. van het beschikbaar
aantal koelies afhangt) in staat zijn, spoedig dieper
landwaarts in te rukken en daardoor den vijand tot het
gebergte terug te dringen.
Tot hoever dat voortrukken gaan moet, kan niemand
bepalen; een object hebben we in dezen oorlog niet. Al-
gemeene afmatting des vijands, het vernielen zijner hulp
bronnen en het voorloopig bezet houden van het verover
de gebied zijn de eenigste middelen, om langzamerhand
verderen tegenstand onmogelijk te maken. Indien wij
eenmaal meester zijn van den bergweg, die uit Groot-
Atjeh naar Pedir voert, dus van den top der Atjeh-val-
leimet eene goede verzekerde gemeenschap achterwaarts
waardoor wij geheel Groot-Atjeh en ook Pedir in den
rug bedreigen, dan zullen misschien de nu nog hardnek
kig zich verzettende hoofden en een groot gedeelte van
het volk hunne onmacht inzien en zich aan hun noodlot
onderwerpen.
Terugkeerende tot de door den Heer Borel gedane