283 raai, wiens krijgshaftig aanzien, hooghartigheid en genie onophoudelijk den geest der troepen opbeurden, was onvoldaan gebleven over de wijzewaarop men aan zijn diensten recht had doen wedervaren". Het is te betreuren, dat de schrijver hieromtrent geen woordelijke aanhaling gedaan heeft. AVij zouden gaarne de uitbarstingen van Kléber's misnoegen gehoord hebben. In de meeste geschiedenissen toont men wel den held gevangen genomen te Saarlouis en weder in vrijheid ge steld te Parijs; maar waarom laat men hem niet spreken? Is dit bij gebrek aan stellige bescheiden? De opstand in de Yendée breidde zich als een olievlek uit over geheel Poitou en Beneden-Bretagne. De oor log werd gerekt door de onervarenheid van generaals zoowel als van de soldaten, allen evenzeer nieuwelingen in hun beroep. Hij werd tot verbittering en woede op gevoerd door de verschrikkelijke besluiten van de slecht ingelichte en slecht bezielde Conventie. In dien vreeselijken krijg brachten Kléber en Merlin de twee onafscheidelijken, twee nieuwe elementen: militaire talenten en menschlievendheid. Zij meenden, dat men de Vendée moest onderwerpen door bevrediging, niet door verdelging. Kléber's hart bloedde bij het schouwspel, dat de Ven dée zich zelve verscheurde door ongerijmde dweepzucht. Met aandoening staarde hij op de verlatene vlakten, en er is als een idyllische bezieling in dit fragment van zijn ge denkschriften „Toen wij langs het schoone meer van Grrand-Lieu gingen, hadden wij bekoorlijke landschappen en even lie felijke als veelvuldige vergezichten. Op een onmetelijk weiland zwierven tallooze kudden rond, aan zich zeiven overgelaten. Ik kon mij niet weerhouden een zucht te slaken over het lot van die ongelukkige bewoners, die,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 289