286 orders en contra-marschen die soms nit de tegenwoordig heid der afgevaardigden te velde voortsproten. Hij be hield zijn lossen mond in het bangste tijdperk van het Schrikbewind, te midden van dat Vendéesch schrikbewind, dat er de sehrikwekkenste episode van was, en waarin de beste generaals ten doel stonden aan achterdocht en ver klikking. Een eerste maal, in November 1793, had men hem, gelijk verzekerd wordt, als koningsgezinde aangeklaagd bij het Comité van Openbaar Welzijn. Ditmaal verde digden hem Turreau en zijn ambtgenooten. Een weinig later viel Prieur (uit de Marne) hem weder aan over de leiding van de krijgsverrichtingen. Hij zou tot Marceau gezegd hebben: „Het is minder uw schuld dan die van Kléber; hij heeft u raad gegevenen morgen zullen wij een buitengewone rechtbank benoemen om hem te guillotineeren". Dit zijn de woorden, die volgens het verhaal van Kléber gesproken zijn. Overigens was het de taal van dien tijd; men schreeuwde nog meer dan men sloegen het had niet veel te beduiden. Kléber zelf schijnt niet bijzonder veel gewicht aan deze bedrei gingen gehecht te hebben. Hij begaf zich denzelfden avond tot de vertegenwoordigers, en toen had er een merk waardig tooncel plaats, dat men hem zeiven moet laten vertellen. „Ik begaf mij dus tot hen; ik vond hen ieder op een bed liggen, en behalve Turreau, die mij „goedenavond!" zei, sprak niemand een woord. In mijn mantel gewik keld, wandelde ik tien minuten in de kamer op en neer, zonder een woord te zeggen, toen eensklaps Prieur, de stem verheffende, uitriep „Welnu Kléber! wat denk je van Angers?" Ik antwoordde hem koeltjes: „wat ik er vóór drie da gen van gedacht heb."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 292